Met slim landgebruik kunnen we de wereld blijven voeden

In Nederland was in 1900 bijna geen bos. Oliepalm is fantastisch en een rotgewas tegelijk. VU-geograaf Peter Verburg belichtte 31 oktober het landgebruik binnen de cursus Voeding naar draagkracht. Met verrassende verbanden, verhelderende theorie en: met dezelfde conclusie als de andere docenten in de cursus.

Uitgangspunt van hoogleraar milieugeografie Peter Verburg: ‘We leven in een fantastische tijd. De mens is succesvol en produceert ongeveer genoeg om de hele wereld te voeden. We hebben nog nooit zo veel voedsel geproduceerd als nu. Keerzijde: we tasten de natuurlijke vegetatie aan, door bijvoorbeeld stiktofuitstoot of grootschalige ontbossing om palmolie te verbouwen. En soms eten we te veel of ongezond.’ Hamvraag voor vandaag: hoe kunnen we de wereld blijvend voeden?

‘Ik ben geograaf, dus ik hou van kaarten.’ We zien een kaart van Nederland uit 1900, naast een kaart uit 2000 (Bron: Alterra). De Veluwe was in 1900 een heidegebied, sowieso was er nergens een groot bos. ‘Ook al woonden er in 1900 maar zo’n vijf miljoen mensen in Nederland, hun invloed op het land was groot. In zekere zin werd er toen ook intensief geboerd, maar veel grond werd vooral gebruikt om aan mest te komen.’ Boeren lieten daarvoor schapen grazen op de hei en schraapten er plaggen van de bodem. Die legden ze in de stal en samen met schapenkeutels werd dat goede mest. ‘En al kom je maar één keer per jaar langs met je schapen: zij eten jonge boomscheuten op, zodat er geen bos ontstaat.’ Wat overbleef na weiden en plaggen: zandverstuivingen. Nederlandse woestijnen door overbegrazing.

Daarom werd de Veluwe bos
Rond 1930 was kunstmest gebruikelijk geworden, dus hoefden boeren geen schapenpoep meer te verzamelen en op hun land te gooien. ‘Op de Veluwe hadden ze last van zandstormen en er was hout nodig voor de mijnbouw in Limburg. Daarom is de Veluwe een bos geworden. Nu vinden wij dat natuur.’ Een wereldkaart uit 1700, ingevuld op basis van onder andere archeologische vondsten, toont een vergelijkbaar beeld. Met ruim een half miljard mensen, beïnvloedde onze soort toch al de helft van het aardoppervlak.

Later zorgden efficiëntieverhoging en globalisering dat bijvoorbeeld een stenige, steile helling in Zwitserland met rust gelaten werd. De boer daar kon niet concurreren met een Flevolands aardappelveld. Winst voor de natuur in Zwitserland. Verburg wil ermee laten zien: ‘Vroeger gebruikten minder mensen meer land per persoon om aan voedsel te komen.’

Twee theorieën
Na het historische perspectief laat Verburg twee theorieën zien: van Thomas Malthus en van Esther Boserup. ‘Malthus zei in 1798 dat de voedselproductie limiterend was voor de bevolkingsgroei. Als de groeigrafiek van de bevolking de maximale productiecapaciteit van dat moment inhaalt, gebeurt er een ramp en stopt de bevolkingsgroei.’ Esther Boserup kwam in 1965 met een optimistischere theorie. ‘Als de bevolking groeit, stijgt de vraag en dan verzint de mens iets om aan die vraag te voldoen.’ Zo kan de populatie verder groeien. Tot nu toe kreeg ze gelijk. Maar, zegt Verburg: ‘Hoe lang houden we dit vol?’

Geheel volgens Boserups theorie kwamen er irrigatietechnieken, tractoren, chemische gewasbescherming. Maar de belangrijkste verhoger van het productieplafond is (stikstof)kunstmest. Daardoor bleef de wereldbevolking niet steken op drie miljard, maar daardoor hebben we nu ook de stikstofcrisis. En het maken van kunstmest kost veel energie, wat weer bijdraagt aan klimaatverandering. (Meer hierover in het eerste college: De echte oplossing van de stikstofcrisis.)

Vier mogelijke oplossingen
Dus hier staan we nu: met een stikstofcrisis, klimaatverandering en een stijgende vraag naar voedsel vanuit een groeiende wereldbevolking die bovendien steeds welvarender wordt. Verburg ziet vier opties:

1. Intensiever landgebruik met hogere opbrengst per hectare;
2. Meer land gebruiken voor voedselproductie;
3. Meer voedsel importeren;
4. Een ander voedselpatroon.

Met intensiever landgebruik zijn we in de westerse wereld al te ver gegaan, gezien het voorgaande. In Afrika en Azië valt nog iets te winnen, maar dat wordt sterk beperkt als je onze problemen daar wilt voorkomen. Verburg wijst nog op het Half Earth Initiative, dat bepleit de halve aarde terug te geven aan de natuur door op de andere helft met de vruchtbaarste grond de opbrengst te verhogen. Verburg gelooft er niet in: ‘Als je op die manier in Flevoland de opbrengst verdriedubbelt en de Limburgse heuvels teruggeeft aan de natuur, overschrijd je nog steeds de natuurlijke grenzen van bijvoorbeeld kunstmestgebruik.

Dan kun je misschien beter kiezen voor het principe van land sharing: landbouw in combinatie met natuur, met bijvoorbeeld houtwallen en heggen langs akkerranden. De zogeheten natuurinclusieve landbouw. ‘Maar dan heb je weer een lagere opbrengst per hectare, dan heb je dus meer akkerland nodig dan nu en dat is een probleem. Ik koop biologische melk, maar ik besef dat daar 20-30 procent meer land voor nodig is, wat ten koste gaat van bijvoorbeeld natuur.’

Concurrentie om landgebruik
Intensiever gebruik van het bestaande akkerland zit er volgens Verburg dus niet overal in. Dan de tweede optie: meer land gaan gebruiken voor voedselproductie. Verburg laat zien dat vele wetenschappers evenveel conclusies trekken over hoeveel land hiervoor beschikbaar is. Ze verschillen bijvoorbeeld van mening over of je natuur of ander land ervoor mag ontginnen − de meesten vinden van niet. Verburg concludeert uit al dat onderzoek dat er niet veel extra land beschikbaar is en dat we met land dat ‘beschikbaar’ is, ook nog veel andere dingen willen. ‘Recreatie, bedrijventerreinen, parkeerplaatsen, groene ruimte in een stad: we willen het allemaal.’

10 procent van de wereld is stad
‘Met suburbane gebieden zoals Amstelveen meegerekend, is 10 procent van het land op de wereld ingericht als stad’, zegt Verburg. ‘Dat lijkt geen enorm groot getal, maar de meeste steden in de wereld liggen in vruchtbare delta’s en bij riviermonden.’ Ooit heel handig, maar nu niet meer. Want gezien de toenemende voedselvraag concurreert de wereldwijde verstedelijking heel onhandig met de beste gronden voor voedselproductie.

Beperkte mogelijkheden voor intensiever landgebruik dus, en er is ook niet veel extra land beschikbaar om meer voedsel te verbouwen. De derde optie is meer voedsel importeren. We maken het hier mooi duurzaam met veel bos en importeren ons voedsel, is het idee van deze optie. ‘Nederlanders werden van lokale havermout- en aardappeleters al grote importeurs van voedsel uit het buitenland. Tegelijk exporteren we grote hoeveelheden kaas, melk en varkensvlees.’

Oliepalm: rotgewas…
Verburg laat zien hoe ingewikkeld de importkwestie is aan de hand van de oliepalm. ‘Overal zit tegenwoordig palmolie in, in elke margarine en in elk koekje. Maar wat een rotgewas! Het groeit waar eerst tropisch regenwoud stond of waar moerassen en veengronden waren. Op zo’n palmplantage leven verder alleen ratten, en slangen die ratten eten.’ Het label responsible palm oil dat je hier en daar ziet opduiken, moet je volgens Verburg niet interpreteren als dat het alle duurzaamheidsproblemen oplost. ‘Dat label schrijft beperkte maatregelen voor, zoals dat de producent een paar procent van de oorspronkelijke vegetatie laat staan. Dat wordt niks tussen de slangen en ratten, en ergens anders is dan weer meer land voor plantages nodig.’

En ook een fantastisch gewas
Aan de andere kant is palmolie ook een fantastisch gewas. ‘De opbrengst per hectare is ongeveer vijf keer zo hoog als bij zonnebloemolie of koolzaad. Dus als we al onze koekjes en margarine willen maken zonder palmolie, moeten we ons hele land vol zetten met koolzaad of zonnebloemen. Daar komt bij: een flink aandeel van de palmolie wordt gebruikt als biobrandstof. Dus er is nóg meer koolzaad nodig als je dat ook door koolzaadolie wilt vervangen.

Minder koekjes eten
Als we dat niet willen, en ook de ontbossing voor palmolieplantages willen stoppen, is het enige alternatief dat we minder van dit soort producten gaan eten, of op een andere manier land beschikbaar maken voor de productie van plantaardige olie. Nederland heeft hierbij trouwens het heft voor een belangrijk deel in handen: ons eigen Unilever is een van de grootste afnemers van palmolie.

Land grabbing
Het is ons, de cursisten, inmiddels duidelijk dat land waardevol en schaars is. Verburg: ‘Rijke landen, maar ook bedrijven in Nederland, kopen daarom land op in Afrika. Zo zijn ze minder afhankelijk van de wereldvoedselmarkt. Ze kunnen die markt zelfs beïnvloeden door speculatie met voorraden en zo mogelijk de prijs op te drijven. Veel landen willen graag dit soort investeringen in hun land, bijvoorbeeld om met de opbrengst een ziekenhuis bouwen. Maar wie profiteert er op lange termijn?’

Laatste optie: een ander consumptiepatroon
Op grote schaal palmolie importeren is niet goed, maar uitsluitend lokaal eten ook niet, volgens Verburg. ‘In IJsland groeit te weinig voor de bevolking daar, een vruchtbaar en warm land kan ook andere landen voeden.’ De eerste drie opties voor een duurzaam voedselsysteem zetten allemaal geen zoden aan de dijk, nu blijft alleen de laatste optie nog over: een ander consumptiepatroon.

Grootste klapper: minder voedsel als diervoer
‘Hoe je ook rekent: van alles wat we aan voedsel produceren, eten we maar 40-60 procent op. We kunnen 10 procent land uitsparen als we minder verlies genereren door bederf of weggooien. Een vergelijkbare winst valt te halen als we stoppen met te veel eten, dat scheelt ook nog ziekte en overgewicht, zegt Verburg nuchter.’ En nu komt hij uit waar alle andere docenten in de cursus ook uitkomen: ‘Maar de grootste klapper valt te maken door minder voedsel te produceren dat bestemd wordt als diervoer.’

Als we geen voedselgewas meer aan vee voeren, besparen we een landoppervlak zo groot als Europa, een derde van alle landbouwgrond. Dat leerden we al in het eerste college. Helemaal vegetarisch worden hoeft niet, want op arme zandgrond kan nog steeds vee grazen en ook kan vee restproducten van akkerbouw opeten. ‘Met technologie is vooral in ontwikkelingslanden nog veel te winnen, maar je haalt pas echt de druk van het systeem als we in het westen minder en slimmer gaan consumeren.’

Dit artikel is onderdeel van mijn verslag van de HOVO-cursus Voeding naar draagkracht – hoezo dubbele bodems? Ik maak over elk college een artikel, omdat ik geïntrigeerd ben door het feit dat veel milieuproblemen samenhangen met ons voedselpatroon. Wilt u bij het begin beginnen, lees dan De echte oplossing van de stikstofcrisis.

Plaats een reactie